
App "VSM" naar 31613564355 om te meten hoe sterk jouw organisatie is
Inleiding
Organisaties kunnen op vele manieren worden begrepen en bestuurd, maar een opvallend verschil in perspectief is het onderscheid tussen een concrete en een abstracte benadering. In de praktijk worden beide extremen regelmatig gezien: aan de ene kant een overdreven focus op meetbare resultaten (concreet), en aan de andere kant een overmaat aan vage, hoogdravende managementtaal die de werkvloer niet bereikt (abstract). Beiden brengen problemen met zich mee: bij een te concrete visie wordt het gedrag van mensen in de organisatie onderbelicht, terwijl bij een te abstracte visie holle managementconcepten zonder daadwerkelijke gedragsverandering rondzingen.
Toch bestaan er wetenschappelijke benaderingen die deze valkuilen vermijden. Organizational Behavior Management (OBM) biedt een concreet-wetenschappelijke methode om gedrag binnen organisaties te begrijpen en te sturen, terwijl de managementcybernetica – en meer specifiek het Viable System Model (VSM) – een abstract, maar degelijk theoretisch raamwerk biedt om organisaties als complexe, zelfregulerende systemen te begrijpen. In dit artikel gaan we eerst in op de problemen bij te concrete en te abstracte perspectieven, en vervolgens lichten we toe hoe OBM en managementcybernetica een wetenschappelijke middenweg bieden.
Problemen bij een te concrete blik: resultaat boven gedrag
Wanneer een organisatie enkel wordt beoordeeld op basis van direct  meetbare resultaten – zoals omzet, productiviteit of KPI’s – bestaat het  risico dat men te eenzijdig stuurt op de ‘uitkomsten’ in plaats van op  het ‘proces’ dat eraan ten grondslag ligt. Het gedrag van medewerkers en  teams wordt dan gereduceerd tot een middel om cijfers te halen.  Hierdoor ontstaan verschillende problemen:
Geen aandacht voor de ABC-keten (Antecedent-Behavior-Consequences):
Het ABC-model, een kernconcept in OBM, stelt dat gedrag (B) wordt  uitgelokt door antecedenten (A) en gevolgd wordt door consequenties (C).  Door eenzijdig op resultaat te focussen, verliezen organisaties het  zicht op de factoren die gedrag daadwerkelijk sturen. Dit betekent dat  men niet weet welke antecedenten (bijvoorbeeld duidelijke  taakomschrijvingen, goed gereedschap of heldere instructies) en  consequenties (waardering, beloningen, feedback) nodig zijn om het  gewenste gedrag duurzaam te bevorderen. Hierdoor blijft structurele  gedragsverandering uit, wat leidt tot minder stabiele en voorspelbare  prestaties.
Kortetermijndenken:
Als alleen de kwantitatieve output meetelt, bestaat de neiging om  uitsluitend te sturen op wat direct beïnvloedbaar en snel meetbaar is.  Onderliggende processen, cultuur en duurzame ontwikkeling raken  ondergesneeuwd, wat de organisatie op de lange termijn kwetsbaar maakt.
Onvoldoende aandacht voor gewenst gedrag:
Resultaten komen voort uit gedrag. Als we niet begrijpen waarom mensen  doen wat ze doen, kunnen we niet effectief sturen op duurzame  prestatieverbetering. Gedragingen die op de lange termijn gewenst zijn –  zoals kennisdeling, innovatie en samenwerking – krijgen te weinig  aandacht omdat deze niet direct in een KPI zijn te vangen.
Problemen bij een te abstracte blik: onzinnige management speak
Aan de andere kant van het spectrum staan de abstracte, conceptuele  benaderingen. Deze pretenderen het ‘grotere geheel’ te zien, maar  ontaarden in de praktijk vaak in management speak: containerbegrippen  die weinig concrete handvatten bieden om de werkvloer verder te helpen.  Dit leidt tot problemen zoals:
Gebrek aan uitvoerbaarheid:
Hoogdravende termen en vage concepten bieden weinig praktische  aanwijzingen. Medewerkers en teamleiders weten dan niet hoe ze de visie  moeten vertalen naar hun dagelijkse gedrag en besluitvorming.
Vervreemding en cynisme:
Als medewerkers alleen maar geconfronteerd worden met loze  managementtermen (‘synergie’, ‘transformationele excellentie’,  ‘agility’) zonder concrete invulling, groeit de kloof tussen management  en werkvloer. Dit leidt tot cynisme en ondermijnt betrokkenheid.
Gebrek aan wetenschappelijke gronding:
Veel hol managementjargon mist een sterke theoretische basis of  empirische onderbouwing. Het zijn modieuze kreten zonder dat duidelijk  is of ze werken. Hierdoor verliest de organisatie kostbare tijd en  energie in het nastreven van vage idealen zonder bewijs.
Een wetenschappelijk gefundeerde middenweg
Gelukkig zijn er benaderingen die zowel de gedragskant serieus nemen als  theoretisch stevig verankerd zijn. Twee voorbeelden hiervan zijn  Organizational Behavior Management (OBM) en managementcybernetica in de  vorm van het Viable System Model (VSM).
Organizational Behavior Management (OBM): concreet en wetenschappelijk op gedrag focussen
OBM is een tak van de toegepaste gedragsanalyse en richt zich op het  begrijpen en beïnvloeden van menselijk gedrag in organisaties. Het  uitgangspunt is dat resultaten voortkomen uit gedrag, en dat gedrag  wordt beïnvloed door antecedenten en consequenties (het ABC-model). OBM  onderscheidt zich door:
Empirische onderbouwing:
OBM is gestoeld op theorie en praktijk vanuit de gedragswetenschappen.  Het maakt gebruik van meten, observeren en experimenteren om precies  vast te stellen welke interventies effectief zijn.
Focus op duurzame gedragsverandering:
In plaats van alleen op cijfers te sturen, kijkt OBM naar het  onderliggende gedrag en welke omgevingsfactoren dit gedrag in stand  houden of veranderen. Hierdoor ontstaat een stevige fundering voor  structurele en langdurige verbetering.
Concreet en hanteerbaar:
OBM vertaalt abstracte concepten direct naar de werkvloer. Managers en  teamleiders kunnen met bijvoorbeeld positieve bekrachtiging, heldere  feedback en taakgericht leiderschap doelgericht gedrag beïnvloeden,  zonder te vervallen in vage concepten.
Managementcybernetica en het Viable System Model (VSM): abstract én degelijk onderbouwd
De managementcybernetica, en daarbinnen het Viable System Model (VSM)  van Stafford Beer, biedt een kader om organisaties als complexe,  zelfregulerende systemen te begrijpen. Het model is gebaseerd op de  wetenschap van besturing en communicatie in biologische en technische  systemen:
Theoretische diepgang en consistentie:
Het VSM heeft een sterke theoretische basis in de cybernetica. Het gaat  uit van universele principes voor levensvatbare systemen, zodat het niet  verzandt in loze managementkreten.
Focus op zelfregulatie en adaptatie:
Het VSM biedt inzicht in hoe organisaties kunnen overleven in een  veranderende omgeving. Door feedbacklussen, informatiestromen en  besluitvormingslagen te analyseren, krijgt men helderheid over wat er  versterkt of bijgestuurd moet worden.
Abstractie met meetbare componenten:
Hoewel het model abstract is, kan het vertaald worden in concrete  organisatorische functies en communicatielijnen. Hierdoor is het niet  louter theorie, maar een raamwerk dat helpt om gaten in besturing en  coördinatie te identificeren en daadwerkelijk op te lossen.
Conclusie
Een organisatie uitsluitend concreet bekijken, met de nadruk op meetbare  resultaten, leidt tot het negeren van de onderliggende gedragsketen  (ABC-model) en daarmee tot minder duurzame verbeteringen. Een te  abstracte blik vervalt echter al snel in loze managementtaal zonder  concrete handvatten. De kunst is om wetenschappelijk verantwoorde  perspectieven te gebruiken die zowel gedrag als systeemdynamiek op een  gefundeerde manier behandelen.
Organizational Behavior Management biedt een empirisch onderbouwde methode om gedrag in organisaties meetbaar te verbeteren, terwijl managementcybernetica en het Viable System Model een theoretisch solide raamwerk bieden om de complexiteit van organisaties te doorgronden. Samen vormen deze benaderingen een wetenschappelijk stevige basis om organisaties effectiever, adaptiever en mensgerichter te maken, zonder te vervallen in starre resultaatsturing of onzinnige management speak.